Graafschap en Hertogdom
Sociale (on)gelijkheid
Standen en sociale status in de middeleeuwen
Sociale ongelijkheid was een onmiskenbaar en diepgeworteld onderdeel van de middeleeuwse samenleving. De adel en geestelijkheid bekleedden de hoogste posities. Onderaan de maatschappelijke ladder stonden de horigen, zwervers en bedelaars. Grof gesproken kunnen we de bevolking onderverdelen in vrijen en onvrijen, maar binnen deze indeling zaten veel subcategorieën. Iemands positie was gebaseerd op afkomst, macht, aanzien en in toenemende mate rijkdom.
De vrije bovenlaag: de adel
Bovenaan de maatschappelijke ladder stond de adel, ook wel ‘edelvrijen’ genoemd. De adel had vaak grond in leen gekregen van de graaf van Gelre (vanaf 1339 was deze hertog van Gelre). De adel was een afgesloten stand. Je moest uit een adellijk geslacht komen om als edelman door het leven te gaan. In Gelre woonden ten tijde van het graafschap ongeveer vijftien adellijke families. Deze families stonden boven de ‘gewone’ wet. Geschillen met en tussen deze families belandden niet bij een rechtbank maar werden onderling afgehandeld. Ook binnen de adellijke stand was sprake van een hiërarchie. De positie van een edelman binnen deze stand werd bepaald door zijn afkomst, aanzien, rijkdom en macht. Een speciale plek binnen de Gelderse adelstand werd ingenomen door de bannerheren. Dit was een klein groep edellieden, onder wie de heren van Bronkhorst, Wisch, Baer en Bergh, die hun land direct in leen hadden gekregen van de Duitse koning/keizer.
Immuniteit van de geestelijkheid
Geestelijken hoefden geen belastingen te betalen, maar mochten zelf wel belastingen heffen over de opbrengsten van hun land. Dit land werd bewerkt door horigen. Geestelijken hadden echter geen zeggenschap over wereldlijke zaken op de landgoederen die eigendom waren van hun abdij of klooster. Dat gezag was in handen van een voogd, iemand van adel. Geestelijken die verbonden waren aan het kapittel van kerken genoten een beschermde status: de kapittelimmuniteit. Dat gold ook voor hun personeel. Alleen bij zware misdaden – zoals moord – konden de schepenen van de stad de geestelijken voor het wereldlijk gerecht slepen.
Onvrij plattelandsleven: horigen en ministerialen
Het grootste gedeelte van de middeleeuwse bevolking was onvrij. De juridische status ‘vrij’ of ‘onvrij’ werd overgedragen via de moeder. Als de moeder onvrij was, waren haar kinderen dat ook. Op het platteland bestond de onvrije bevolkingsgroep vooral uit horigen. Zij moesten werken op het domein van de heer, dienen in zijn leger en hadden diens toestemming nodig om te trouwen. Als een horige voldoende eigen vermogen had opgebouwd, kon hij zich vrijkopen. Dit gebeurde in de late middeleeuwen steeds meer. Een tweede groep ‘onvrijen’ waren de ministerialen. Zij hadden een hogere status dan horigen. Ze vervulden belangrijke militaire en/of administratieve taken voor de heer (graaf, hertog of andere edelman). In de loop van de middeleeuwen ontwikkelde een deel van deze ministerialen zich tot de nieuwe stedelijke elite. Een ander deel vergaarde roem en aanzien als ruiters (ridders) in het leger van de landheer.
Opkomst van de ridderschap
Deze laatste groep ministerialen vormde een nieuwe stand: de ridderschap. Dit was een kleine maar invloedrijke bovenlaag in de Gelderse samenleving. Hun nobele uitstraling werkte als aansprekend voorbeeld. Vanaf de dertiende eeuw wilden ook veel Gelderse edelen zich daarom ridder noemen. Zo groeide de ridderschap uit tot een gemengde stand met zowel vrije edellieden als onvrije ministerialen. Hoewel de ridderschap aanvankelijk vrij toegankelijk was, begon deze stand zich in de vijftiende eeuw af te sluiten. Tegen het einde van de vijftiende eeuw was opname in het Ridderboek alleen mogelijk voor wie rijk was, een landhuis bezat en een riddermatige levensstijl aanhield. De ridders kregen steeds meer invloed in het Gelderse bestuur, zeker toen zij de handen ineensloegen met een andere belangrijke nieuwe partij: de steden.
Rechten van de stad
Vanaf het einde van de twaalfde eeuw verleenden de graven van Gelre stadsrechten aan Gelderse steden. Hiermee kreeg een stad recht op zelfbestuur, eigen rechtspraak en bepaalde privileges, zoals het organiseren van jaarmarkten of het bouwen van een stadsmuur. Door de autonomie van de steden hadden de burgers gezamenlijk betrekkelijk veel macht. Zo had Graaf Otto II in 1254 toestemming nodig van de Nijmeegse burgers om grond ter beschikking te stellen voor een nieuwe parochiekerk, nu de Stevenskerk. Dat wil niet zeggen dat iedereen in de stad evenveel inspraak had. Vrouwen, bedelaars, zwervers en ‘vreemdelingen’ hadden weinig tot niets te zeggen. Zulke vreemdelingen, onder wie de Noord-Italiaanse Lombarden en rondreizende ‘Egyptenaren’ uit India, mochten alleen met toestemming van de hertog in een Gelderse stad verblijven. Ze waren ‘te gast’ en hadden minder rechten dan de stadsburgers.
Zondebok in Gelderland
Ook de Joodse gemeenschap mocht enkel met toestemming van de hertog in Gelre verblijven. In het hertogdom Gelre vond men veel Joodse gemeenschappen. De grootste zat in Nijmegen. Zij hielden zich in het bijzonder bezig met geldhandel en het verstrekken van leningen, ook aan de hertog. Bij onheil en rampspoed wees men vaak met een beschuldigende vinger naar de Joodse gemeenschap. Deze gemeenschap fungeerde overal in Europa als zondebok. Toen de pest uitbrak in de veertiende eeuw, werden veel Joodse mensen verjaagd of vermoord.
Vrouwen in Gelderland
In de middeleeuwen waren vrouwen wettelijk onmondig, ondergeschikt aan de man en buitengesloten van het bestuur. Toch draaiden zij evengoed mee in het werkende bestaan. Talloze vrouwen brouwden bier, bewerkten het land, beheerden een herberg of hielpen in de steenbakkerij. In de hogere, adellijke kringen vervulden sommige vrouwen achter de schermen belangrijke politieke rollen. Enkele gravinnen en hertoginnen traden meer naar de voorgrond onder wie Marie van Harcourt, bekend als Maria van Gelre (1380- ca. 1429). Zij ontving hoog bezoek aan het hof, onderhield belangrijke diplomatieke relaties en overlegde met de steden en de ridderschap. Haar echtgenoot, hertog Reinald IV, bemoeide zich zelden met de Gelderse politiek.
Armen- en ziekenzorg
Belastinggegevens laten zien dat ongeveer een kwart van de Gelderse bevolking in de late vijftiende eeuw te arm was om belastingen te betalen. In de steden waren woonomstandigheden voor de onderste lagen van de bevolking vaak slecht en onhygiënisch. Armen, zieken en bejaarden werden opgevangen in gasthuizen en instellingen voor zogenoemde ‘huisarmen’. Deze laatste groep had wel een huis, maar kreeg bijstand en ondersteuning in de vorm van voedsel en lakens. De armen- en ziekenzorg werd vooral georganiseerd vanuit de parochie, maar rijke burgers, edelen en de hertog(in) stichtten ook gasthuizen. Dit was hard nodig: de parochies konden in de vijftiende eeuw het toenemende aantal armen moeilijk aan.
Leven aan het hof
Tegenover de toenemende armoede in de steden, stond het luxueuze leven van het hertogelijke hof. De hofhouding bestond uit een aanzienlijke groep mensen die meereisde met de hertog, van residentie naar resistentie. De hertogelijke huizen waren rijk versierd met wandtapijten en kostbare meubels, zo blijkt uit de boedellijsten en rekeningen. Het was een wereld van weelde, feestelijke partijen en luxe banketten.
Geld wordt steeds belangrijker
In de loop van de middeleeuwen werd de geldeconomie steeds belangrijker. De gevolgen daarvan werden tegen het einde van de vijftiende eeuw steeds duidelijker zichtbaar in de Gelderse samenleving. De standenmaatschappij was niet meer zo star en strikt als voorheen. Het onderscheid op basis van vermogen en bezit werd gaandeweg belangrijker dan het standenbestel op basis van juridische afkomst (vrij of onvrij). Onvrije ministerialen konden zeer machtig worden als ridders en sommige horigen konden heel rijk worden en zo een hoger sociaal aanzien krijgen. In de late middeleeuwen zien we dan ook dat de juridische stand en de sociale status door elkaar gaan lopen.
Bezoek de musea
Deze musea vertellen met hun vaste collectie het verhaal van Sociale (on)gelijkheid in de tijd van het Graafschap en Hertogdom.
de kaart
Bekijk Gelderse collecties
Deze collectiestukken, afkomstig uit Gelderse collecties, passen bij het thema Sociale (on)gelijkheid in de tijd van het Graafschap en Hertogdom.
de collectiestukken
Gulden vlies uitgereikt aan Claes Vijgh, 1559
Flipje en Streekmuseum Tiel
Zwaard van staal, gebruikt door de beul, vervaardigd door Johannes Wundes, 14e – 16e eeuw
Museum Elburg
Kaarsendover van brons, middeleeuws
Flipje en Streekmuseum Tiel
Lees meer verhalen
Deze verhalen vertellen je meer over het thema Sociale (on)gelijkheid in de tijd van het Graafschap en Hertogdom.
de verhalen
Stadsrechten
Harderwijk werd op woensdag 11 juni 1231 een echte stad. Graaf Otto II (1215-1271) gaf namelijk op die datum de nederzetting Herderewich stadsrechten..
Het halsgericht in Bergharen
Een halsgerecht was in de middeleeuwen in de Nederlanden en in Duitsland een rechtbank die een doodvonnis kon uitspreken..
Koninkjes op de vierkante kilometer
Zelfstandige ridders, die hun macht vestigen in heerlijkheden drukken lang hun stempel op het gebied tussen de Maas en de Waal. Zij komen..